Resultaten kringloopboerenseizoen 2023-2024
Wat betekenen de cijfers op het kringloopcertificaat en hoe komen deze tot stand? De resultaten van het afgelopen en voorgaande seizoenen lichten we in dit item verder toe. De cijfers die je ziet zijn afkomstig van 44 boeren die samenwerken aan het versterken van kringlooplandbouw in het gebied. De achterliggende gedachte hiervan is om het gebied in stand te houden en tegelijkertijd te werken aan diverse maatschappelijke en milieutechnische opgaven. Dit alles wordt gecombineerd met een beter verdienmodel voor de boeren in het gebied. Dit uit zich in extra inkomsten door beloningen voor bovenwettelijke prestaties en een verlaging van de kostprijs door beter boerenvakmanschap. De boeren werken nauw samen met elkaar, door het volgen van studiebijeenkomsten en het delen van kennis en cijfers met elkaar.
Kringloopcertificaat
De resultaten worden weergegeven op het kringloopcertificaat en worden beoordeeld op een aantal streefwaarden, uitgedrukt in een TOP score, BASIS score of Niet gehaald. In onderstaand tabel is te zien hoe deelnemende bedrijven scoren op de acht indicatoren van het kringloopcertificaat. Ten opzichte van vorig jaar is één indicator toegevoegd, namelijk dierenwelzijn. Deze score wordt bepaald door de afvoerleeftijd van de veestapel. Daarnaast is de streefwaarde voor ammoniak aangescherpt. Op vier indicatoren behaald 70% of meer van de deelnemers een Top score. Voor Dierenwelzijn en Fosfaatbodemoverschot geldt dat meer dan de helft van de deelnemers een Top score haalt. Velen van hen halen wel een Basisscore, waardoor slechts 7% dit kengetal helemaal niet haalt. Op het gebied van Broeikasgasuitstoot en Ammoniak zijn de uitdagingen nog het grootst.
% Eiwit van eigen land
Veel van de indicatoren hangen samen met het rantsoen wat de koeien jaarrond krijgen. Hierdoor staat het thema rantsoen en voerefficiëntie in de studiebijeenkomsten vaak centraal. De indicator % Eiwit van eigen land komt hieruit voort en geeft aan hoeveel van het gevoerde eiwit uit eigen geteeld voer komt. Een aantal handvatten om goed te scoren zijn: scherp zijn op de aankoop van eiwit, het telen van een goede eiwitkwaliteit en zorgen voor een laag ruw eiwit (RE) in het totaal rantsoen. Wat opvalt is dat het ruw eiwit in het rantsoen het afgelopen jaar juist is gestegen. Ondanks dit gegeven is het % Eiwit van eigen land gelijk gebleven. De verklaring hiervoor is dat de toename van het Ruw eiwit in het rantsoen afkomstig is uit het eiwit in het eigen voer. Was de toename van het eiwit verder gecorrigeerd door aangekocht voer, dan was deze indicator in vele gevallen hoger uitgekomen. Zoals hieronder te zien is het Eiwit van eigen land gelijk gebleven.
Ammoniakemissie per hectare
Naast het Eiwit van eigen land heeft het ruw eiwit in het totaal rantsoen invloed op vele kengetallen, zo ook op de ammoniakemissie. Wat opvalt ten opzichte van voorgaande jaren is dat de emissie van ammoniak in 2023 licht is gestegen. Dit is voor een deel te verklaren door het hogere eiwit, maar belangrijker is de intensiteit van de bedrijven. Doordat de bedrijven per hectare 100 kg melk meer hebben geproduceerd, is de uitstoot per hectare toegenomen. De vergelijking met voorgaande jaren heeft daarom een kanttekening nodig. Qua intensiteit was het jaar 2023 vergelijkbaar met het jaar 2017. In dat jaar werd een score van 61 kg per ha behaald. Met name door een lager RE niveau en een kleinere hoeveelheid jongvee per 10 melkkoeien is de stikstofefficiëntie in 2023 hoger en de ammoniakuitstoot lager dan in 2017.
Stikstofbodemoverschot
De grasopbrengsten waren in 2023 over het algemeen beter dan in 2022. Met name in de zomermaanden was er voldoende vocht aanwezig voor een goede grasgroei. De hoeveelheid vocht was in het najaar juist de beperking om een laatste snede te maaien, of de koeien lang te laten weiden. Hierdoor werd een gemiddelde opbrengst van ruim 9600 kilogram drogestof per hectare gehaald, en niet de 10500 kg drogestof per hectare die we in 2021 zagen. Doordat het geteelde gras in 2023 een hoger eiwit bevatte, was de stikstofonttrekking per hectare hoger dan in 2021 en 2022. Het bemestingsniveau lag in dezelfde lijn als de voorgaande jaren, waardoor het overschot in 2023 lager uit is gekomen. Een overschot betekent niet altijd een verlies van stikstof. Een groot deel hiervan wordt organisch gebonden en zal een volgend jaar terug komen. Slechts een kleiner deel spoelt uit in de vorm van nitraat of vervluchtigd.
Fosfaatbodemoverschot
Het fosfaatbodemoverschot hangt voor een deel samen met het stikstofbodemoverschot. Ook dit getal is afhankelijk van de onttrekking, dus van gras- en maisopbrengsten. Daarnaast is het sterk afhankelijk van de hoeveelheid fosfaat in de mest, wat een resultaat is van de hoeveelheid fosfor in het rantsoen. Over het algemeen ligt de efficiëntie van fosfaat hoger dan de efficiëntie van stikstof. Zo is de fosfaat benutting van de veestapel in 2023 32,4% geweest en voor stikstof was dit 23,7%. Dit is ook terug te zien in de BEX, waar de deelnemers gemiddeld een voordeel hebben van 10% op fosfaat, en een bodembenutting van 112%. Het effect hiervan is dat er de laatste 5 jaar, op 2022 na, een negatief fosfaatoverschot is geweest op bodemniveau. Er wordt meer onttrokken dan gebracht. Doordat de bedrijven allemaal met derogatie werken, mag dit tekort niet worden aangevuld uit kunstmest. Nu de derogatie wordt afgebouwd en minder dierlijke mest mag worden uitgereden, zal dit tekort groter worden. Dit geldt voor fosfaat, maar ook voor andere belangrijke nutriënten uit dierlijke mest.
Blijvend grasland en Natuur en Landschap
Om bij te kunnen dragen aan de verbetering van biodiversiteit worden blijvend grasland en natuur en landschap inzichtelijk gemaakt. Door de jaren heen is er niet al te veel fluctuatie te zien. Zeker blijvend grasland lijkt een vrij vast gegeven te zijn. Over het algemeen zijn de deelnemers echte weidebedrijven en is het areaal grasland relatief groot. Mais of andere akkerbouwmatige gewassen verbouwen valt op de grondslag in Midden-Delfland ook niet mee. De uitdaging bij veel blijvend grasland is om de kwaliteit van het grassenbestand goed te houden. Lukt dit, dan is het ook heel goed mogelijk om de efficiëntie te verhogen en beter te scoren op de indicatoren eiwit van eigen land, ammoniakuitstoot en broeikasgasuitstoot.
Dat de deelnemende bedrijven echte weidebedrijven zijn, is te zien aan de dagen weidegang die ook afgelopen jaar weer gehaald zijn. Ondanks dat het een uitdagend jaar is geweest, met een koud en nat voorjaar en een nat najaar, hebben de bedrijven gemiddeld weer bijna 180 dagen weidegang kunnen toepassen. Dit lijkt minder dan in 2022, maar gezien de omstandigheden is dit een goede score. Weidegang draagt bij aan een lagere ammoniakemissie, omdat urine en mest van nature op deze manier al van elkaar worden gescheiden. Daarnaast kan er door middel van goed weiden, bespaard worden op de aankoop van eiwitrijk (kracht)voer. Dit draagt weer bij aan het eiwit van eigen land en een lagere broeikasgasuitstoot. Ook maatschappelijk gezien zijn weidegang en biodiversiteit belangrijke pijlers.
Broeikasgasuitstoot
De waarde voor uitstoot van broeikasgassen, uitgedrukt per kilogram meetmelk, blijft zich ontwikkelen. Dit komt door verbeterde inzichten, maar ook door een steeds grotere bewustwording bij de deelnemers, hun adviseurs en toeleverancier. Wat opvalt is dat ook dit jaar de uitstoot is gedaald. Voor deze indicator geldt dat de efficiëntie erg belangrijk is. Zo draagt een hogere (ruw)voerefficiëntie bij aan een lagere methaanuitstoot en geeft een lagere input van kunstmest en krachtvoer een lagere CO2 uitstoot.
De totale broeikasgasuitstoot is opgedeeld in een aantal categorieën. Bij de ene categorie is de invloed van het dagelijks management groter dan bij de ander. De pens fermentatie vormt het grootste deel van de uitstoot. Deze is sterk afhankelijk van de voerefficiëntie en de kwaliteit van het gras. Bevat het gras veel celwanden, dan zal er bij de vertering meer methaan vrij komen. Daarnaast zal er bij een mindere kwaliteit gras, relatief meer aanvullend krachtvoer gevoerd worden voor een zelfde melkproductie.
Dierenwelzijn
De indicator voor dierenwelzijn, in de vorm van levensduur, wordt voor het eerst dit jaar meegenomen op het certificaat. Een hogere levensduur draagt bij aan een lagere veevervanging. Hierdoor is minder jongvee nodig, wat weer bij kan dragen aan een lagere uitstoot van ammoniak en broeikasgassen. Wat opvalt aan de cijfers omtrent levensduur, is dat het verloop vrij vlak is. Al vijf jaar is de gemiddelde afvoerleeftijd hoger dan 80 maanden, oftewel 6 jaar en 8 maanden. Dit is hoger dan het gemiddelde in Nederland, wat op 6 jaar en 2 maanden ligt.